Het Teutendorp Bergeijk wordt in de carnavalstijd Teutengat genoemd. Op carnavals-maandag 2006 werd nabij de Kattendans een Teutenboom geplant voor de Teuten en Teutinnen van Teutengat. Het drinken van een neut doen velen dan voor de leut. Enkelen worden soms een beetje teut, maar nóóit een teut waarover ik nu wat meer wil gaan vertellen.

bezoekerscentrum
thijs de teutMet name in het toeristenseizoen eten hier de toeristen het teutenbrood en drinkt men bij gelegenheid teutenbitter of teutennat. Het oudste woonhuis van Bergeijk is het rijks-monument Bezoekerscentrum Teutenhuis, gebouwd in 1722, dat ooit toebehoorde aan de Teuten. In dit rolstoelvriendelijke Teutenhuis is, naast de plaatselijke VVV, het landelijk bekende Archeologische Museum ‘Eicha’ gevestigd, alsmede het Internationale Museum ’De Sigarenmaker’. De ‘Heemkundekring Bergeijk’ heeft er een speciale Teutenkamer ingericht, waarin bijzondere aandacht aan de Teutenhistorie wordt besteed. In het toeristenseizoen worden in het centrum van Bergeijk de Teutenmarkten gehouden en wordt het beeldmerk Thijs de Teut her en der gepromoot door de plaatselijke ondernemers. In dit Kempen-Teutenland treedt Liederentafel ‘Teutenkoor’ Bergeijk naar buiten op.

Teuten was de verzamelnaam voor vanuit de Belgische en Nederlandse Kempen rondreizende kooplieden en ambachtslieden gedurende de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. Onderzoekers denken dat dat teutenbedrijf mogelijk is ontstaan als gevolg van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). De alhier woonachtige voerlieden zouden, toen het transport over land door de oorlog stilviel, op de ambulante handel zijn overgegaan. Hun activiteit heeft voortgeduurd tot in het begin van de 20e eeuw, toen in het buitenland een reglementering werd uitgevaardigd, waarin werd bepaald dat de teuten zich definitief in hun handelsgebied dienden te vestigen als ze er nog handel wilden drijven.jeroen bosch
Om enigszins een beeld te kunnen vormen van hoe die eerste teuten er uit zagen, zou je misschien kunnen denken aan het wereldberoemde schilderij van Jeroen Bosch dat in het ‘Museum Boijmans van Beuningen’ te Rotterdam is te zien en waaraan al verschillende namen zijn gegeven: ‘de landloper’, ‘de verloren zoon’, ‘de marskramer’ door ons ‘de teut’ genoemd.
Met zijn koopwaar op de rug trok de teut in de lente naar veraf gelegen gebieden, zelfs tot in Denemarken om daar rond te venten, een winkel open te houden en krediet te verlenen aan hun klanten. Bevoorrading vond plaats in compagnieshuizen, die te Flensburg in Sleeswijk-Holstein, te Fritzlar in Sauerland en in andere plaatsen in het handelsgebied bestonden. In de winter keerden de teuten weer terug om hun tijd dan thuis door te brengen.
koper teutTeuten onderscheidden zich van gewone marskramers en andere leurdersgroepen door een strakke organisatiegraad in compagnieën. Het waren kleine gezelschappen met kenmerken van een gilde. In de meeste gevallen werkten ze in vennootschappen om handelsrisico's te beperken. De toelatingsvoorwaarden waren meestal scherp omschreven en schriftelijk vastgelegd. Van belang was dat deelnemers van goed gedrag waren. Of ze ook een eigen taal kenden, blijft, ondanks uitvoerige studies daar naar, toch nog een vraagteken. Datzelfde geldt ook voor de herkomst en etymologie van het woord ‘teut’. Die naam is in ieder geval niet door de buitengaanders zelf bedacht, maar wellicht toebedeeld vanuit de regio’s waar de Kempenaars opereerden, mogelijk afgeleid van woorden als teuto (wat Duitser betekent), tuiten, tuitelen, teutelen, tauschen of misschien wel tjödden (wat trekvogels betekent).
Een belangrijke bron van informatie over de teuten zijn vooral de archieven van de handels-compagnieën uit Luyksgestel, die naar het voorbeeld van de VOC waren georganiseerd.
De goed georganiseerde teutenhandel bracht veel geld op. De teuten waren vaak rijker dan hun dorpsgenoten, hetgeen ook uit hun fraaie huizen bleek. Ze droegen aanzienlijk bij tot de plaatselijke economie en deden met hun geld ook wel goede werken, zoals het bouwen van kapellen en het schenken van kostbare voorwerpen aan de kerken. Mocht U nog eens ooit in de gelegenheid zijn om een bezoek te brengen aan de Teutenkamer in ons Teutenhuis dan zal dat daar door de aanwezige objecten en het beeldmateriaal wel duidelijker worden gemaakt.
De teuten waren in diverse groepen te onderscheiden. De belangrijkste groep bestond, met name in Luyksgestel, uit de ketellappers, goorteuten of koperteuten. Ze herstelden niet alleen beschadigde potten en pannen, maar verkochten ook nieuwe koperwaar zoals potten, pannen, keukengerei, sloten en soms zelfs vuurwapens. Apparatuur voor een smidsvuur namen ze af en toe in hun rugmand mee. In het centrum van Luyksgestel staat het bronzen beeld van de koperteut, dat door Peter Roovers is vervaardigd en in 1972 door de toenmalige ambassadeur van Denemarken werd onthuld. De Koperteutenstichting te Luyksgestel bewaakt de historie.
Minder in aantal waren hier de pakdragers of tafteuten. Zij handelden in mutsen, zakdoeken, kousen, beddengoed, tijk, kant, zijde en ander textiel. Een aantal moderne ondernemingen is mede voortgekomen uit het daarmee verdiende teutenkapitaal. Bekende voorbeelden zijn de Brennikmeijers, stichters van C&A, en de familie Ermen uit Bergeijk, die de grondleggers werden van de naaigarenfabriek Ermen & Engels’ Victoria Mill te Manchester in Engeland.
Diverse teuten verdienden hun kost als snijders of dierenlubbers: Zij hadden zich vooral gespecialiseerd in het castreren van paarden, varkens, stieren en schapen. Soms dreven zij ook handel in deze dieren, zodat zij het beroep van veekoopman koppelden aan dat van veearts.
Weer andere teuten waren de echelteuten die handelden in bloedzuigers voor medicinale doeleinden en de gleiswerkteuten die in aardewerk handelden.
teutenkoorHet Teutenkoor-logo is getekend naar de oudste afbeelding van een Kempense ‘buitengaander’ op een schuttersgildeschildje van een mooi uitgedoste haarteut uit 1755. De oorspronkelijk haarstreng, die hij vasthield, is hier vervangen door een zangboekje. De haarteuten zijn een mooi voorbeeld van het inspelen op de wisselende economische vraag. Toen Lodewijk XIV van Frankrijk een pruik begon te dragen, ontstond er een nieuwe modegril, namelijk het dragen van een pruik. De teuten uit Bergeijk maakten daar handig gebruik van en kochten het weelderige hoofdhaar van jonge boerendochters en dienstmeiden op om het aan pruikenmakers in de steden te verkopen. Een zekere Wijnen uit de Weebosch onder Bergeijk was haarteut in Denemarken en bracht later zijn handel over naar Amerika. Hier maakte hij met het vlechten van vrouwenhaar een overgroot fortuin. Hij had honderden reizende bedienden en rondleurders, die het hoofdhaar van de boerenmeisjes opkochten. De pronkzieke jonge dames ruilden hun haren tegen snuisterijen, goedkope juweeltjes, kleerstoffen en kant of voor een wollen of katoenen halsdoekje. Daarbij was de geringe geldelijke waarde ook nog eens afhankelijk van de hoeveelheid en hoedanigheid van het haar.
Bergeijk is een gemeente die sinds de samenvoeging in 1997 bestaat uit meerdere voormalige teutendorpen. Liederentafel ‘Teutenkoor’ Bergeijk, heeft het historisch teutendorp-zijn bij de naamkeuze nog eens extra willen belichten. Zoals de Teuten in het verleden rondtrokken met hun handelswaar, zo trekt nu Liederentafel ‘Teutenkoor’ Bergeijk rond met zijn zang, al blijft dat dan min of meer beperkt tot optredens in groot-Bergeijk, in de verzorgingstehuizen, bij manifestaties en tijdens liederentafel-festivals.

Martien Veekens,